zondag 9 september 2007

Hoofdstuk 8 - Angst

Verblind door paniek en tranen rende Patrick zo hard als hij kon de straten door. Links, rechts, nog een keer rechts… De cadans van zijn voetstappen hadden een enigszins kalmerende werking op hem. De tranen namen af en woede en een enorme onmacht namen toe. Waar verdiende hij het aan zoveel bedreiging te ervaren? Hij leefde toch niet slecht? Kwetste niemand onnodig? Probeerde een goed mens te zijn? Linksaf, de straat over, rechtdoor… Hij eindigde zijn wedstrijd aan het water. Daar waar hij altijd rustig werd van de wind en de koelte. Het voorbij varen van boten had iets prettigs. Iets om naar te kijken zonder na te denken.

Het moest zeker al een uur later zijn toen Patrick uit zijn gedachten werd opgeschrikt door een blikken versie van Dancing Queen die uit zijn jas opklonk. Zijn mobiel. Patrick zocht in zijn zakken, vond het kleine toestel en nam snel op. “Patrick”.
“Patrick? Met Daan. Ik sta voor je huis. Waar ben je?”.
Shit. Natuurlijk. Daan zou hem komen halen. Ze zouden uit eten gaan. Patrick raapte zichzelf bij elkaar en antwoordde rustig: “Sorry Daan, ik ben even weg bij huis. Wil je me ergens anders ophalen? Ik sta bij de oversteek van het pondje, aan de kade”.
Gelukkig ging Daan akkoord en opgelucht hing Patrick weer op. Zo. Nu even een paar keer diep ademhalen. Je gaat gezellig met Daan uit eten. Geen drama meer nu. Gezellig uit eten.

Twee portjes en een fles rode wijn later was Patrick zijn paniek volledig vergeten. Waarom waren Daan en hij ooit uit elkaar gegaan? Wat was het toch een leuke jongen. Zoals hij soms ondeugend onder zijn wimpers door naar hem keer… Daan dacht aan het gespreksonderwerp dat hij aan had willen snijden vanavond. Hij wilde alles weten wat Patrick kon vertellen over de geheimzinnige brieven. En hij wilde over Sofie vertellen. Maar het was zo gezellig. Daan keek naar Patrick die, al wat aangeschoten, gezellig zat te vertellen. Hij zag hoe Patrick af en toe naar hem keek. Zijn buik begon er van te kriebelen. Ach, waarom een leuke avond verpesten met zoiets raars? Het kon morgen ook wel. Hij was immers vrij morgen. Ja, morgen kon het prima. Als ze samen wakker waren geworden. Na het ontbijt…

Angelique te zien liggen in het witte ziekenhuisbed maakte Sofie vreselijk triest. Om haar gedachten over Angelique te ordenen en de vreemde brief weer een beetje naar de achtergrond te drukken had ze vanmiddag vrij genomen. Ze wilde naar Angelique toe. Ze was constant met haar bezig in haar hoofd. Overdag thuis, ’s nachts, op het werk… Ze wilde bij Angelique zijn. Alsof haar gedachten dan rustiger zouden worden. Ze zat naast het bed. Haar zicht was wazig en trilde wat door de ophoping van tranen in haar ogen. Ze hield de hand van Angelique vast, legde haar betraande wang op de hand van haar vriendin. Ze was zo diep in tranen en gedachten dat ze de deur van de kamer niet open hoorde gaan. Toen ze opeens een stem achter haar hoorde schrok ze op. Ze keek in de fletse, blauwe ogen van een lange vrouw. Sofie moest enigszins omhoog kijken om de vrouw aan te kunnen kijken. De vrouw keek haar afkeurend aan. Ze had haar vlasblonde haar in een staart gebonden en ze had een grauwe huidskleur.
“Sofie…”, zei de vrouw kortaf. “Wat een lef zeg, om hier te komen”.
Sofie probeerde haar hersenen zover te krijgen haar te verklappen waarom deze vrouw haar vaag bekend voorkwam. En wie ze was. Het lukte niet. “Oh, eh… Jij weet wie ik ben dus? Kennen wij elkaar?” probeerde Sofie.
De vrouw keek haar minachtend aan en zei: “Ik ga geen woord met jou wisselen. Ik wil dat je oprot. En ik wil je niet meer zien bij Angelique. Jij hebt al meer dan genoeg ellende aangericht!”.
Sofie schrok zo van de woorden en intens gemene blik van de onbekende vrouw, dat ze richting de deur schuifelde en maakte dat ze van de ziekenhuisafdeling af kwam.

Klazien nam plaats op de lege kruk naast het bed van Angelique. “Het komt allemaal goed mijn liefste. Ik bescherm je. Ik zal ze allemaal straffen voor wat ze je hebben aangedaan. Rustig maar, het komt goed”.

auteur: Carla

1 opmerking:

Anoniem zei

Uit onbekende bron begrepen dat dit stuk geschreven is NADAT hoofdstuk 7 en 9 al waren geschreven! Knap hoor, chapeau!